Het is iets na tien en ik ben moe. Ik doof de lichten in de woonkamer, draai me bij de deur nog eens om, zie hoe het licht van het vuur een oranje vlak werpt op de houten vloer.
Ik zou daar nog even kunnen gaan zitten en staren naar de beweeglijke vlammen, het gloeiende hout in het hart van de haard. Ik zou daar een boek kunnen lezen, in dat schemerlicht, met ogen die na vijf zinnen dicht.
Ik zou daar naar mijn blote voeten kunnen kijken, mijn tenen, mijn enkels, mijn voeten dicht bijeen houden, ze vergelijken. Ik zou het warm kunnen krijgen, een trui uitdoen, denken aan late zomeravonden buiten bij vuur op kamp.
Ik zou aan de slapende kinderen boven kunnen denken, de haartjes van de kleinste voor me zien, het vuistje zachtjes gebald, de lange benen van het grootste kind, losgewoeld vanonder de lakens, de knuffels uit het bed gevallen, op de grond. En de man boven aan zijn studeertafel, het getik op het toetsenbord, de papieren omringd door kopjes en borden.
Ik zou mijn les van morgen kunnen overdenken, de knoop doorhakken; begin ik met een gedicht of een prentenboek, welke filosofische vraag zet ik centraal, wat zouden de studenten nodig hebben, wat hebben ze gedaan, gemaakt, geleefd tussen vorige week en morgen en hoe krijg ik dat op tafel?
Ik zou kunnen denken aan mijn ouders in een hotel hier vlakbij en hoe ze morgen weer terugrijden, aan hoe ik ze amper heb gezien, er was te veel werk op het werk, er waren te veel mensen niét op het werk.
Ik zou kunnen denken aan de collega met haar zo rood als dit vuur en het moois dat ze me zond in een bericht. Of die andere collega die zo blij was me te zien, me wat onhandig en hard op en naast de schouders sloeg, tegen me aanbotste en ik die mijn evenwicht verloor, wankelde en het hervond in haar armen. Serieus. Het was een warm en veilig moment en ik wou dat iemand het had gefilmd.
En de studente die zei dat ze pas doet wanneer ze begrijpt waarom en ik die dacht: groot gelijk, hoe kan het ook anders en dacht aan die keer dat ik als kind met ezelsoren het plein op moest omdat ik weer had gevraagd: Waarom?
Ik zou kunnen, de warmte op mijn wangen en voorhoofd, het voornemen om nog wat minuten zo te zitten. De gedachtes laten en laten vallen in mijn handen, ze dubbel vouwen en nog een keer, de deur van de kachel openen, ze zacht en met twee vingers in de hitte leggen, ze lossen zichzelf op, likken zichzelf. En al wat ik nog denk te moeten vinden van de dag of van wat boven in huis ligt te leven, kan gloeien en blijven tot lang nadat ik in slaap ben gegaan.
Prachtig
Zou kunnen…Maar wat deed je?
Bol
PS. Was het de bedoeling dat het werkwoord ontbrak na de zin ‘die na vijf zinnen dicht’?
LikeLike
Beste Wouter Jan, dank voor je reactie. Ik besloot dat ik na het schrijven van dit tekstje naar boven zou komen, maar met mij weet je het nooit, natuurlijk. Uiteindelijk riep onze jongste kind me tussen het voorlaatste en laatste woord naar boven.
PS. Dat met dat werkwoord was de bedoeling, yep. En al die kopjes op je werktafel, schat, is dat ook de bedoeling?
LikeLike