Ik kwam in een wijkje. Zo’n triestig wijkje. Zo’n wijkje waar de gebouwen hoog en grijs de wolken niet raken. Waar de gordijnen rafelig en dicht. En mijn verbeelding op hol over wat in de kamer vol zich afspeelt op de bank, in een lijf.
Is dat dan zo anders dan in mijn gebouw, mijn lijf, mijn gordijnen dicht, wat zullen ze wel niet denken?
Er moet daar in dat wijkje wel een mooi momentje zijn geweest.
Het glinsterde op de grond. Iemand had daar gestaan, gestampt met één voet, niet rondom gekeken, enkel gedacht: En nu is ‘t gedaan, het mag zijn wat het wil, ik trek die zak confetti open. Het gaat gebeuren. Hier en nu!