Ik zit te werken op het kamertje van mijn dochter, aan het oude cafétafeltje dat er is – zo lang ik het mij kan herinneren. Het heeft een lade met vijf ongelijk verdeelde vakken. Op de bodem van de vakken heeft, denk ik, mijn moeder paars inpakpapier met witte lijntjes geplakt. Om te beschermen. De inktvlekken op het paarse papier zijn sporen van mijn vaders spullen, van dunne naalden die hij vulde in glazen potten blauwe inkt, die hij zachtjes leegspoot in patronen die hij dan weer vast klikte in vulpennen. Hij werkte altijd heel precies en beheerst. Nu ga ik twijfelen of ik die vlekken niet heb gemaakt, toen ik hem nadeed.
Het tafeltje heeft op mijn kot in Gent gestaan, ik at er snel cornflakes op een tijdstip waarop ik eigenlijk al moest vertrokken zijn. En ik verzon er excuses voor laat binnenvallen in de les, bijvoorbeeld dat ik over een hondje was gestruikeld. Het tafeltje heeft ook op het appartement net buiten Gent gestaan, waar ik woonde toen ik al enkele jaren werkte. Ik heb toen het tafelblad eens geschuurd en ingevet met de verkeerde olie. Avond na avond heb ik er teksten van studenten zitten lezen en op hun onderste pagina’s vettige vlekken gemaakt. Ik schaamde me een beetje toen ik hen de werken teruggaf. Alsof ik tijdens het nakijken frieten had zitten eten en er achteloos wat op hun werk had laten vallen. Ik weet nog dat ik dit vertelde aan een vriend en dat die niet meer bij kwam van het lachen.
Nu ontdek ik in de lade van het tafeltje de schatten van mijn kleuter. Een poesje met snorharen netjes uitgeknipt, een haarrekkertje en een cadeautje zoals zij ze maakt, ze blijft het papier maar vouwen en vouwen en plakt het dan dicht met tape. Ik heb het cadeautje zopas even opengemaakt. Het is een briefje waarop ik een hele tijd geleden heb geschreven wat zij in haar spel zat te zingen: Als de regenworm in de regen is, dan kan hij niet in de regen blijven. En als hij niet in de regen kan blijven, dan kan hij niet in de regen blijf. Als worm niet kan praten, dan kan hij leren praten. Met een grijs potlood heeft ze de zinnen een kader gegeven. Ik vouw het briefje, plak het dicht met de tape en stop het weer in de lade.
Ik heb geen zin meer om te werken. Ik heb zin om met vrienden van vroeger frieten te eten op mijn kot en daarna snel weer naar huis te gaan om er op het ritme van haar zelfverzonnen melodietjes met oude vulpennen pagina’s te vullen die zij dan als opgevouwen cadeautjes kan verstoppen voor later.