Voor ’s avonds is er het plan dat ik ga wandelen met een vriendin. Ze zal aankomen met trein en mondmasker, met een rugzak en een fles, een warme trui, een gloeiing van de drukte van de dag en de onvoorspelbaarheid van de dagen die zullen volgen. Ze zal vertellen over tenten, slaapzakken en rugzakken inpakken en over plots de reis gaat niet door. Er is code rood, op de hoge toppen van de machtige bergen zou je van alles kunnen vangen. Een dag later zal ze me bellen. Op verzoek zal men de lucht nog eens controleren daar in de Zwitserse hoogtes. En een dag daarna – hup – is berg en dal en alpenwei weer veilig verklaard en is de code van rood naar groen gegaan. Maar zij zal besluiten toch thuis te blijven, want dat is toch geen manier van doen, zo van groen naar rood en van rood naar groen en dat heen en weer en dat dat voor de kinderen maar vervelend is. Dat ze ’s nachts in hun bedjes liggen te draaien en niet weten waaraan toe. Ze zullen dan besluiten in eigen land te blijven en met de fiets een plek te zoeken die lijkt op een berg, daar zullen ze een tent zetten en zich wanen ver van alles en van iedereen.
Ik zal haar opwachten aan het station, met auto en zonder mondmasker. Met in mijn rugzak iets zoets en iets zouts, ik zal haar laten kiezen. Maar ik zal me moeten haasten, want ik zal te laat van huis vertrekken. Ik zal op de parking bij het station de baby nog voeden. Bij het uitstappen zal ik mijn knie hard stoten tegen de deur van de auto, sterretjes zien, me op de bestuurderszetel laten ploffen, been buiten laten hangen, achterover leunen, met een vertrokken gezicht het been langzaam strekken en buigen, strekken en buigen … me voorstellen dat we dan maar zo een ontmoeting zullen hebben, de vriendin en ik, ik op de kiss en ride-strook in de auto met been uit open deur, zij met mondmasker, staand op het perron, zinnen herhalend omdat ik geen lippen zie bewegen, haar nauwelijks kan verstaan. Kortom, het zal een ellendige ontmoeting worden en ik had er nog wel zo naar uitgekeken.
De pijn ebt weg, de baby gaat in de draagzak en wij wandelen een brug op. Ik laat hangend over de balustrade zien waar ik als kind wekelijks naar de scouts ging, de stenen waarop we in een vierkant stonden, het pleintje waarop we speelden en dat nu zo klein en toen zo groot was, de stank van slechte leidingen in het gebouw en de geur van voederbedrijven en het kanaal buiten, een sticker op een kastje in een van de lokalen, daarop: zeg niet te gauw, ’t is weer een vrouw. Ik kon toen helemaal niet bedenken op welk moment iemand zou kunnen zeggen ’t is weer een vrouw. Volgens de vriendin zijn er van de gasten die dat zeggen als een auto voor hen niet naar hun goesting rijdt. We wandelen de brug af, nemen een trap naar beneden. We praten en zwijgen af en toe, maar niet te lang want de tijd is schaars, de vriendin schakelt een wekker in op haar telefoon. We zien een man op een plooistoel, tentje ernaast. Man, stoel en tent zijn alle drie groen en hebben een print van camouflage. De man zit met naald en draad een zak te naaien, een hengel hangt in het water. Dat is toch echt een wereld op zich, hé, zegt de vriendin. Wat verder ruikt het naar plas. Van honden, zeggen wij. We praten over wat er gebeurde in de dag, over wat snel gaat en wat traag en over wat kan schuilgaan achter een gevoel. Ze kiest iets zouts uit mijn rugzak, laat er ook wat van vallen op het wandelpad.
We beschrijven wat nog allemaal mogelijk is in de rest van de vakantie. De wekker gaat, we draaien om en nemen dezelfde weg terug. Ze vertelt nog even, dat ze met de post een boek kreeg van een vriendin. Het boek kwam gekaft in wit papier, zo kan het op tafel blijven liggen zonder dat de titel iemand ongemakkelijk maakt. In het boek staan met potlood nog de notities van de vriendin. We besluiten dat dit een prachtcadeau is, dat je een boek dat je zó goed vindt, weggeeft én je gedachten er gewoon in potlood bij.
We praten tot de trein komt, tot zij het mondmasker opzet, het perron en het trapje van de trein opstapt. De conducteur blaast op een fluitje, draait in een slot op een paal een sleutel om. Ik graai snel in mijn rugzak, wil een foto maken. Het is geen al te beste selfie geworden, eentje van mezelf met reuzenhoofd en dubbele kin en een donkere vlek met zwaaiend armpje achter rijdend glas vol gespiegeld gebouw. Maar ik ben er blij mee en heb er deze week al drie keer naar gekeken.
Je teksten ontroeren mij. Dank je wel!
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi geschreven, beschreven, … en ook een beetje herkenbaar. Aan het schoutslokaal en bijbehorende omgeving heb ik blijkbaar ook nog enkele vage goede herinneringen…
LikeGeliked door 1 persoon
Wat vertederend, en aangenaam, zacht
LikeGeliked door 1 persoon