Een vader

Het is makkelijker schrijven over een pot geraniums dan over de vader die elke dag beweegt in ons huis. Als ik dan zit en wil schrijven en kijk, de koffiemelk die eigenlijk in de koelkast moet, het plantje dat ik kreeg omdat ik een interview, de stiften en potloden van de kleuter en de sokjes van de baby en de ramen die dringend moeten en daar – buiten – de eerste stokroos, een roze, en de stelling bij het huis van de buren en hoeveel pannen zouden er eigenlijk op een dak … en dat ik dorst heb. En dat mijn Bomamie vroeger zei als je dorst hebt moet je op het puntje van je tong bijten. En dat dat niet werkte bij mij. Ik weet niet. Zou het bij haar wel hebben gewerkt? Ik kan het haar eens vragen. Maar ik mag niet te lang wachten. Ze is al tweeënnegentig. Morgen is het vaderdag. Ik ben hier aan het uitstellen. De trucjes uit de lessen over leren studeren werken voor studenten. Maar niet voor mij. Oké?

De oude dakpannen liggen in een container op de oprit. Ik zou die wel kunnen gebruiken. Om een kruidenspiraal te maken, bijvoorbeeld. Echt een zot ding. Je stopt de pannen rechtopstaand in de aarde, de helft steekt eruit, je schikt de pannen zo dat ze een slakkenhuis vormen. In de cirkels zet je mediterrane kruiden. De pannen nemen overdag de warmte op, geven die ’s avonds weer af. Dat zou ideaal zijn voor de salie, de tijm, de oregano … maar ja, dat zal wel weer niets worden in dat mottig kaboutertuintje van ons. Echt. Hoe groot is dat ding? Vijf vierkante meter? En de helft ervan is tegels. Er is niet eens gras. Er staat niets anders in dan onkruid en vrouwenmantel. Onkruid, dus. Dan is er nog die struik die drie dagen per jaar bloeit en waar je verder niets aan hebt. En het vijvertje van de bewoners van jaren geleden, het is overwoekerd, er groeien in de lente – ocharme – drie vier gele irissen in. Dus ja, voor een schitterende kruidenspiraal van de dakpannen van de buren is er dus geen plaats. Helemaal achteraan is een soort vlonder gefabriceerd omgeven door een haagje. De planken ervan zijn ondertussen zo rot en in de winter zo glad dat je erover uitglijdt, neerknalt, op je rug in de ijzige kou blijft liggen, je niet kunt bewegen, starend naar de donkerte van het heelal tot alles ophoudt, tot de boel is afgelopen. Veel valt er tegenwoordig trouwens niet te glijden op die vlonder, want jij hebt er zo’n honderd tomatenplanten neergezet. Ik zei het nog: doe het niet! Wij leven in het noorden, dat is hier verschrikkelijk koud. Dat groeit hier niet, tomaten. Heb jij hier al tomaten zien groeien? Je wilde het per se proberen. En morgen op vaderdag ga je op onze oprit staan met een kraam met je tomatenplanten, je geeft ze gratis weg. En ik denk: ja, daar komt dus geen kat op af, hé. Dat zal kweetnie hoe zielig zijn. Maar dat kan jou niets schelen. Als er niemand komt, ga jij daar niet moeilijk over doen. Je zult het klaptafeltje leeghalen, de planten schikken in dozen, poten van het tafeltje inklappen en alles netjes opbergen. Ik zal de kinderen al die tijd achter gesloten gordijnen binnenhouden, ze zenuwachtig afleiden, ik wil niet dat ze zien dat hun vader die planten nog aan de straatstenen niet kwijtraakt … Het zal een vreselijke dag worden. 

En toen ik voor de laatste keer zei dat het met die tomatenplanten hier in het koude klimaat niets zou worden, heb je nog wat extra zaden in potjes gedaan en gezegd dat we moeten denken in mogelijkheden. Ik heb mijn schouders opgehaald en ben nijdig gaan afwassen. De grootste muis heeft je geholpen met de aarde en de zaadjes. Later heb ik je gevraagd: Wat is dat eigenlijk; denken in mogelijkheden? Dat is, zei je, het tegenovergestelde van denken in beperkingen. Maar, zei ik, dat heb je toch niet te kiezen, je ziet de mogelijkheden of je ziet ze niet. Ja, zei je, denk er maar eens over na, dan weet je het wel. Grrrr. Drie dagen later verscheen er al groen.

We waren op een speeltuintje vandaag. Dat doen wij niet voor onszelf. Het gras was er nat en wij zaten al direct met natte kousen. De oudste muis niet, haar schoentjes zijn van leer. Het toestel was vies en vol met webben. Er is hier brandweerangst!, riep de muis. Ik weet zeker dat jij nauwelijks weet wat angst is en al helemaal niet wat brandweerangst is, maar je hoorde het alarm, liep met haar en loeiende sirenes in het rond, klom op ladders die klein en door tunnels die nauw en je bluste de moeder die in een hoge toren met een baby in de armen … 

Ergens rond de middag was de moeder op, want er was was die nooit gedaan en daarnaast nog duizend dingen die maar niet veranderen. En je maakte soep en sneed brood en belegde dat met ei voor alle vrouwen met tanden in huis. En je zei hop en één-twee-drie en de tafel was weer leeg en het hoofd van de moeder ook. 

Ergens tegen het einde van de middag was de oudste muis op. Ze zat met haar puzzel en dikke tranen aan tafel. Ik moet helemaal opnieuw beginnenhet lukt me niet, er is hier te veel lawaai en het lukt me niet. De puzzel was zo goed als af en was precies wat hij moest worden. Met haar natte wang op je schouder heeft ze de laatste stukken gelegd. Je hebt haar naar boven gebracht en in bed gestopt, hebt gelezen over vos en haas en zij las het woordje pap, je bent in het donker naast haar blijven zitten, kleine en grote hand, hebt gezegd dat stilte ook goed is, dat een dag soms beter eindigt als je niet meer praat en vraagt. En ze begreep het, deed haar ogen dicht, draaide zich op haar zij, haar adem werd rustig, ze hoorde de jouwe. 

Beneden is het nog een bende. In de kamer staat een tentje, liggen knuffels en kussens over de vloer, het parcours van genestel en gewoel en kijk, kleine zus, ik zit hier. Prentjes en plaatjes uit bladen, we zien wat ze mooi vond, knipte vandaag: een bloem en een paraplu, een roodborstje en de letter L. Van jou mag dat allemaal zo blijven liggen, want als we het hadden opgeruimd dan hadden we niet in de avondzon gezeten. Ik met de kleinste, jij met de grootste op schoot. Ze lag in je armen, speelde dat ze een baby was en jij moest haar voeren. Ze glunderde, haar blote benen, jouw armen eromheen. Je drukte haar tegen je aan, de opgevouwen kleuter, ze gierde het uit. Nog een keerStraks knijp ik je fijn, zei je. En zij weer: Nog een keer! Achter je de rabarber, morgen snijden we de stelen. Ook de radijzen gaan eruit, voor de derde keer al. De prei schiet op, de bonen boomen, je maakte een nieuwe constructie van takken en net. De oudste hoorde het woord constructie en gaf een week lang hetzelfde compliment: Papa heeft toch echt een mooie constructie gemaakt, hé. Dat heeft hij zeker. 

De kleinste drinkt aan de borst, laat los, kijkt naar het geluid, naar de vader, naar de zus, ze laat zich zachtjes door mij kriebelen, lacht ook. Die kleinste, nog zo vers en al zo helemaal bij ons, heeft mij al die maanden van binnenuit gevoeld, daarbuiten was jij voor haar de eerste. In enkele seconden: jouw vingertoppen, je handen, je armen, je hartslag en dan je bewegen, je geven aan mij. In alles die dag en de tijden errond zit jouw hier een glas en een doek en een boek en een arm en een kus in de nacht en natuurlijk en zeker en ga uit van en geloof in het goede. Het goede. 

Beneden is het dus nog een bende. In de keuken staan de potten, liggen de resten en de lege pakken. Het is al bijna donker. Ik zie het niet meer zitten. Jij gaat naar de keuken, sluit de deur. Arvo Pärt – My heart’s in the Highlands, de hartslag van de kamers daalt, ik verzin het niet, maar de lamp boven de tafel gaat ineens stemmig zwakker schijnen. De avond valt. Buxtehude – Der Herr ist mit mir, je zingt het mee, ik hoor glazen en borden en trillen. Wat vind je zo mooi aan die liederen, vraag ik later op de avond. Luister maar eens, zeg je. Ik ga weer zitten aan tafel, want mijn tekst is nog niet af. In de keuken stapel je de bakjes van de mag-ik-nog-iets-lekkers? En als we zo’n bakje vullen, komt al en-wat-mag-ik-straksGeniet maar van wat je hebt, zeg jij dan, want voor je het weet is dat ook weer voorbij. En we hebben het van horen zeggen, maar als ze bij andere kindjes komt en ze zitten zo samen, zo met een bakje in het gras, dan zegt zij: Geniet nu maar van wat je hebt. Dat heeft ze dus van jou.

Ik zit hier nog en jij bent al boven. Gelukkig slaapt die kleinste anders raakt deze tekst niet af. Het is hier nog steeds een bende, behalve in de keuken. Ik wil trouwens niet dat je al slaapt voor ik er ben. Ik hoor je nog scharrelen. Je kijkt bij de oudste, strijkt haren en lakens glad, legt een knuffel dichtbij. Je poetst je tanden, legt een luiertje klaar voor het geval, je zit nu rechtop in bed, denkt met een boek in de hand aan de dag, kijkt richting gesloten gordijnen, hoopt dat ik niet te lang wegblijf, anders wordt het te laat en je weet, je zult hard zijn morgenochtend en onverbiddelijk. Je zult voor één keer niet als eerste opstaan om ontbijt te maken, maar vrolijk en koppig in bed blijven liggen, wachten tot ik met vermoeide kop, baby met kakluier op de arm, kleuter met ochtendhumeur achter me aan de trap op struikel met op een dansend dienblad versgeperst sap, geroosterd brood, oude kaas, zachtgekookt eitje met zout – warm gehouden onder een mutsje en een handvol aardbeien uit de tuin.

Advertentie

4 reacties

  1. karaat schreef:

    De bonen die bomen en de tuin in bloei.
    Jullie samen en afzonderlijk aan de groei. mooi.

    Geliked door 1 persoon

  2. Marie-Paule Vogelaere schreef:

    Luister maar eens, zeg je. Er is zoveel om the luisteren, … Te voelen, ervaren en te beleven.

    Like

  3. eenvatvolvita schreef:

    “Geniet nu maar van wat je hebt.” Wat mooi om hier een voorbeeld in te zijn!
    Heel mooie tekst, ik hoor het hem allemaal zeggen met zijn oneindige kalmte.

    Like

Een reactie plaatsen

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s